Is de ontwikkeling van taal een kwestie van aanleg of van opvoeding?

Hello Yuqo
W
Waarom kunnen mensen niet met dieren praten en vice versa? Komt dat doordat er in ons DNA specifieke genen ontbreken? Of omdat het gewoon nooit noodzakelijk is geweest om deze vaardigheid te ontwikkelen? Het nature-nurture-debat is nog steeds niet beslecht.

Of het nu gaat om het betekenisloze gebrabbel van een eenjarige of om een lezing van een professor aan de universiteit. Taal is een integraal onderdeel van hoe wij onze gedachten en gevoelens overbrengen. Het is ook een hulpmiddel voor het overdragen van kennis. Wanneer bent u voor het laatste ontroerd geraakt door een lied of een krachtige speech? Taal kan motiveren, inspireren en mensen onderdrukken op manieren die we nooit voor mogelijk hadden gehouden. Taal is dus belangrijk voor ons. Maar is het van nature aanwezig in ons allemaal of worden we door onze omgeving aangezet om het te leren?
 

 

WAT IS AANLEG EN OPVOEDING BIJ DE ONTWIKKELING VAN TAAL?

Aanleg (nature) is de manier waarop we ons ontwikkelen als gevolg van ons genetisch materiaal en andere biologische factoren. De kleur van onze ogen is een uitstekend voorbeeld. Deze is van tevoren in onze genen vastgelegd. Invloeden uit de omgeving kunnen de kleur van onze ogen niet permanent beïnvloeden. Het is een kenmerk waarmee mensen worden geboren.
Opvoeding (nurture) is het verwerven van eigenschappen door ervaring en leren na de geboorte. We worden waarschijnlijk niet geboren met een voorliefde voor specifieke muziek of een geloof. Maar door onze omgeving kunnen we affiniteit ontwikkelen voor dergelijke zaken. Er is geen gen waarin is vastgelegd wie of wat we gaan geloven of aanbidden.
Beide voorbeelden over aanleg en opvoeding gaan over het concept in de meest basale vorm. Maar dit principiële verschil is al onderwerp van discussie sinds de Elizabethaanse periode. De oorsprong van taal en hoe we het hebben ontwikkeld als communicatiemiddel zijn vanaf de jaren ’50 tot nu toe onderhevig aan felle academische discussies.
 
De oorsprong van taal en hoe we het hebben ontwikkeld als communicatiemiddel zijn vanaf de jaren ’50 tot nu toe onderhevig aan felle academische discussies.
 

HOE ONTSTOND DE DISCUSSIE OVER AANLEG VERSUS OPVOEDING?

Wetenschappers hebben voor beide kampen argumenten aangedragen. Daarbij zou het ene standpunt voorkeur genieten boven het andere. De basis van beide is eenvoudig. Het een dan wel het andere moet worden toegeschreven aan een unieke ontwikkeling van menselijk gedrag. Anders zouden andere zoogdieren vergelijkbare geavanceerde eigenschappen hebben ontwikkeld. Waardoor zijn wij anders dan hominiden? Waarom hebben zij niet een meer geavanceerde taal ontwikkeld? Het antwoord op die vraag heeft twee prominente theoretici opgeleverd. Zij staan elk aan één kant wat betreft aanleg versus opvoeding. Met hun argumenten is het debat ook nu nog zeer actueel.
 

NOAM CHOMSKY

De Amerikaanse linguïst Noam Chomsky werd geboren op 7 december 1928 en wordt wel gezien als de “vader van de moderne linguïstiek”. Hij werd beïnvloed door mensen als Rudolf Rocker en George Orwell. Zijn theorie over aanleg als basis voor de ontwikkeling van taal begon met een gepubliceerde recensie van het boek Verbal Behavior. Dit werk is van Burrhus Frederic Skinner en in 1957 verschenen. Met zijn publieke kritiek trok hij het standpunt van Skinner over taal in twijfel. Hij stelde dat Skinner de invloed van onze creativiteit bij taalontwikkeling negeerde. Chomsky kon niet weten dat hij met zijn recensie een intellectuele status verwierf in academische kringen.
In de rest van zijn carrière bekleedde hij veel prominente en invloedrijke posities aan universiteiten en linguïstische sociëteiten. Hij voerde zelfs onderzoek uit voor het leger. Sommige theorieën bleken in de praktijk niet te werken, met name zijn projecten met de krijgsmacht. Toch wordt Chomsky gezien als een zeer begaafd cognitief wetenschapper.
 

BURRHUS FREDERIC SKINNER

U kunt zich voorstellen dat theoretici er sterk tegenin gaan als hun werk publiekelijk wordt bekritiseerd. Bij Skinner was dat echter niet zozeer het geval. Het duurde dan ook even voordat collega’s zijn ideeën overnamen. Het lukte hem niet om de punten die door Chomsky werden aangedragen te weerleggen. Bovendien werd een aantal van zijn theorieën niet ondersteund door experimenteel bewijs. Dat werkte natuurlijk in het voordeel van Chomsky. Wil dat zeggen dat het werk van Skinner de zwakke schakel is als we kijken naar de ontwikkeling van taal?
De kritiek van Chomsky moet worden gezien als iets positiefs. Maar weinig intellectuelen nemen de tijd om werk van andere wetenschappers te lezen, begrijpen en bekritiseren. Tenzij ze het idee hebben dat de theorie voeten in de aarde heeft. Skinner ontwikkelde als eerste geweldige wetenschappelijke tools die nieuw waren voor die tijd. Hij wilde bewijzen dat menselijk gedrag het gevolg is van eerdere handelingen. Zijn behavioristische theorie ging veel verder dan gewoon positieve en negatieve argumentatie. Het onderliggende principe bleef echter overeind: zelfs het meest complexe gedrag komt voort uit de omgeving.
 
Het onderliggende principe bleef echter overeind: zelfs het meest complexe gedrag komt voort uit de omgeving.
 

IS HET ZO SIMPEL DAT ER MAAR EEN WINNAAR IS?

Taal, het menselijke brein en de manier waarop we ons gedragen, zouden makkelijk te begrijpen zijn als er één theorie zou zijn. Gelukkig hebben de wetenschap, theorieën en onderzoeken nooit stilgestaan. Steeds meer horen we daarom het geluid dat er sprake is van een combinatie van beide. Zowel aanleg als opvoeding zouden dus van invloed zijn op onze linguïstische ontwikkeling.
De argumenten van beide kampen staan nog steeds stevig overeind. Wat betreft aanleg is er een specifiek taal-gen geïdentificeerd, FOXP2. Uit onderzoek blijkt dat een mutatie hiervan leidt tot taal- of spraakstoornissen. Een verstoring in het centrale zenuwstelsel zou hier de oorzaak van zijn.
Iemand met deze mutatie kunnen we als voorbeeld nemen voor aanleg. Opvoeding kan echter worden gebruikt om aan te tonen dat we linguïstische vaardigheden kunnen ontwikkelen. En dan hebben we het over skills die veel verdergaan dan wat onze genen behelzen. Bovenstaande persoon heeft inderdaad nooit de natuurlijke linguïstische mogelijkheden als een persoon met een normaal FOXP2 gen. Toch kan de omgeving hem leren helpen bij het omgaan met die beperking.
 

ZE ZIJN INTRINSIEK MET ELKAAR VERBONDEN

Stel dat we de klok van de initiële conceptie van taal even terugdraaien. De kans is dan groot dat onze eerste woorden als soort voort zijn gekomen uit een combinatie van beide aspecten, aanleg en opvoeding. Misschien was het de noodzaak om anderen te waarschuwen voor gevaar (gebruikelijk voor de prehistorische mens). Of wellicht was het de wil om informatie door te geven van mensen met superieure genen. Hoe het ook zij, het lijkt erop dat opvoeding voortborduurt op een reeds aanwezig biologisch fundament. Op die manier wordt communicatie tussen gemeenschappen gestimuleerd, ondanks genetische verschillen.
 

DE TOEKOMST VAN TAALONTWIKKELING

Het gaat er niet zozeer om welke van de twee bepalend is voor het concept van taalontwikkeling. Het gaat erom hoe ze allebei een bijdrage leveren aan taal, die voortdurend in ontwikkeling is. Kijk alleen maar naar het hedendaagse gebruik van emoji in moderne communicatie. Daaraan ziet u hoe sterk omgevingsfactoren van invloed zijn op de manier waarop we interactie hebben. We wachten af of de kampen van Chomsky en Skinner het ooit eens met elkaar worden. Van een ding kunnen we echter zeker zijn: zowel aanleg als opvoeding zijn van invloed op onze taalontwikkeling. Daarom ziet het landschap van taal er in de toekomst ongetwijfeld heel anders uit dan nu.